Opdracht 1: Situatie casussen/uitspraken over vooroordelen en discriminatie in de kapsalon

Welke vorm van discriminatie vind je erg en welke niet?

Leerlingen die stage lopen in een kapsalon of later gaan werken in de kapsalon hebben te maken met vooroordelen en discriminatie. Middels deze situatie casussen/uitspraken gaan de studenten met elkaar het gesprek aan over vooroordelen en discriminatie die kunnen voorkomen in de kapsalon. Zij werken in kleine groepjes en gaan met elkaar in gesprek over een casus/uitspraak en daarbij gaan zij het gesprek aan over welke casus/uitspraak zij niet erg vinden of juist wel erg vinden. Op deze manier denken de studenten na over verschillende handelingsalternatieven. Hoe zouden zij reageren in zo'n situatie? Wat zouden zij anders kunnen doen?

Waarom deze les?
In het spel 'op het eerste gezicht' worden de leerlingen bewust gemaakt van hun
eigen stereotyperingen en vooroordelen. We raden aan om eerst dat spel te
spelen, zodat de leerlingen de bewustwording hebben. Dit spel sluit hierbij dan
goed bij aan. Ook hier komt weer jouw eigen referentiekader bij kijken. Sociale
ongelijkheid komt overal ter wereld voor. Zelfs hier in Nederland. In de interviews
met de kappers komt dit ook sterk naar voren. Een stagiair voelt zich bijvoorbeeld erg ondergewaardeerd. Maar denk ook bijvoorbeeld aan iemands geslacht of afkomst. Vrouwen zouden bijvoorbeeld slechter knippen dan mannen of kappers worden al snel als 'dom' bestempeld. Van de laatste positie heb je al gelijk te maken met een kansongelijkheid. Een vrouw werkt bijvoorbeeld in sommige beroepen evenveel als een man, maar een man wordt meer uitbetaald. Zo ook in de kapsalon. Dit noemen ze een beloningsongelijkheid. Vrouwelijke klanten betalen bijvoorbeeld ook meer voor een kappersbehandeling. Overal is er sociale ongelijkheid en daarom is het goed om de leerlingen hiervan bewust te maken, hoe zij gaan daar eigenlijk mee om? (De Jager, Mok, & Berkers, 2014).

Opdracht 1
Het doel: De leerling gaat in gesprek met andere leerlingen om samen te ondervinden
hoe zij zouden kunnen reageren op bepaalde situaties en welke invloed zij
kunnen uitoefenen.

De volgende vragen staan centraal: Wat vind jij van de casus/uitspraak? Hoe zou
jij daarop reageren? Heb jij invloed op de situatie?

De casussen/uitspraken:
Casus/uitspraak 1: Een collega van jou is homoseksueel. Hij wil een klant
helpen, maar de klant wil niet door een homo geholpen worden. ''Hij is van de
verkeerde kant'', zegt de klant.

Casus/uitspraak 2: Jij bent een nieuwe stagiair in een kapsalon 'Hair by butterflies'. Je loopt
daar al enkele dagen en bent veel bezig met klusjes zoals stofzuigen, vegen en opruimen. Je zou wel meer uitdaging willen en je gaat naar de manager. De
manager vertelt jou: ''Jij bent een stagiair en de komende paar maanden is dit
alles wat jij mag doen''.

Casus/uitspraak 3: Een klant met een hoofddoek wil graag haar hoofddoek niet af doen in het bijzijn van mannen. Een collega van jou zegt tegen de klant: ''Wij kunnen u dan
helaas niet helpen, deze kapsalon is voor mannen en voor vrouwen''.

Casus/uitspraak 4: ''Vrouwen knippen nu eenmaal zorgvuldiger, ik wil alleen geknipt worden door een vrouw''.

Casus/uitspraak 5: In de kapsalon waar jij stage loopt, neemt de manager geen 'buitenlanders' aan. Volgens haar zijn 'buitenlanders' lui en voelen zij zich niet
verantwoordelijk genoeg.

Casus/uitspraak 6: In het CAO staat dat een stagiair stagevergoeding zou moeten krijgen. De manager van de kapsalon waar jij stage gaat lopen betaald jou niet uit. ''Je mag al blij zijn dat je hier je uren kan maken''.

Opdracht 2
Nu vraag je de leerlingen die al stage hebben gelopen of zij misschien zelf een
situatie/uitspraak kunnen herinneren waarin ook een vooroordeel zat of
gediscrimineerd werd. Aan de hand van hun inbreng gaan jullie weer het gesprek
aan. Weer staan deze vragen centraal: Wat vind jij van de casus/uitspraak? Hoe
zou jij daarop reageren? Heb jij invloed op de situatie?